De kunsten kunnen ons helpen om steeds met een nieuwe blik naar de wereld te kijken, ons opnieuw en steeds weer te verbazen, te bedenken wat belangrijk is, wat van waarde is, hoe we met elkaar om willen gaan. Juist in deze tijd is dat belangrijker dan ooit.
Hoe vinden we nieuwe omgangsvormen, met elkaar en met de planeet, die ons in staat stellen te groeien in welzijn zonder roofbouw te plegen op elkaar en op schaarse bronnen op een eindige planeet? De kunsten kunnen ons vrij laten denken, zonder doel, met de mogelijkheid – maar geen garantie – dat we tot nieuwe inzichten komen.
Maar in het uur van onze hoogste nood zijn de kunsten zo verzwakt dat ze er niet meer in lijken te slagen een krachtig betoog te voeren over schoonheid, zingeving, het vrije denken. Geen spiegel meer van de samenleving met een gevoel voor de eeuwigheid, maar een middel om de vrije tijd te vullen.
De dominante beleidsopvatting is dat kunst nuttig moet zijn, bijdragen aan het economisch vestigingsklimaat, en anders vooral als vrijblijvende hobby moet worden beschouwd. Echter, we kunnen inmiddels vaststellen dat de kunsten weinig baat hebben gehad bij de pogingen uit de afgelopen twee decennia om kunstenaars (nog) meer ondernemerschap te laten tonen of de verantwoordelijkheid aan te spreken van het mecenaat of de crowd.
Enerzijds is dit paviljoen een poging inzicht te verkrijgen in hoe de relatie tussen kunst en beleid in elkaar steekt. Wat werkt wel en wat werkt niet?
Anderzijds is het een ode aan de kunst om de kunst, met ruim baan voor de verwondering, het absurdisme en conceptuele kunst als breekijzers om het vastgeroeste denken te attaqueren.